Van DUO mocht ik gratis met het openbaar vervoer, toen ik me had ingeschreven voor de zorgopleiding. Ik vertikte het. De 141, de overvolle bus die tussen Urk en Kampen rijdt, zeg maar de hel op wielen, liet ik voorbijrijden. Er stond een fiets die ik gebruiken kon, en dat stukje tussen Urk en Emmeloord zou ik prima elke dag kunnen trappen.
In de ochtend had je tegenwind. In de hoop ’s middags de wind
in de rug te hebben trapte je door. Maar de polderwind is zelden iemand
gunstig gezind. Soms was het niet eens mogelijk te bepalen van welke richting hij kwam.
Dan leek het of hij vanaf alle kanten op je af woei, en het fietspad langs de
Urkerweg werd langer en langer. Het werd najaar, de wind joeg steeds steviger
door het polderlandschap, en na de eerste keer natgeregend te zijn gaf ik er de
brui aan. De ochtend erna liet ik de fiets staan en liep ik naar het dichtstbijzijnde
bushokje.
Omdat de Urkerweg afgesloten is voor wegwerkzaamheden dien
ik om te rijden via Nagele of Espel. Daar klaagde ik over op werk. ‘Waarom ga
je niet op de fiets?’ vroeg een collega. ‘Ik fiets ook vanuit Ens, heerlijk vind
ik het!’
‘Ja, maar jij fiets elektrisch,’ wierp
ik tegen. ‘Zonder motor is het hard trappen hoor.’
‘Dan schaf je toch ook een elektrische
aan?’
Ook dat vertik ik. Elektrische fietsen
is iets voor oude mensen. Ik ben nog onder de dertig. Of voor verwende pubers,
op van die dikke banden weet je wel. Neen, elektrisch fietsen is niet aan mij
besteed.
Misschien had ik er zelf ook wel om gevraagd. Als antwoord
op de redenen die ik gaf niet te fietsen, zei ze ‘och, mannen die fietsen klagen
meteen over zadelpijn!’
De volgende ochtend veegde ik het stof
van mijn zadel, wierp ik mijn werktas over mijn schouders en stak ik het fietspad
op.
Door mijn koptelefoon hoorde ik het laatste restantje van
een podcastaflevering over CIA-technieken, vraag me niet waarom, maar ter
hoogte van Tollebeek hoorde ik opeens kabbelend water en het geruis van wind
door riet. Podimo trakteerde me op een nieuwe aflevering van Het Spoor Terug,
waarin programmamaker Jakob Schoolman naar de Molukken reisde om geremigreerde
Molukkers op te zoeken. Van de groep die naar Nederland kwam, om te wachten op
hun beloofde zelfstandige staat, trok er op een zeker moment alvast een aantal
terug. Ze hebben nu een Indonesisch paspoort, maar voelen zich Molukker. En ze
spreken met een Gelders, Overijssels of Utrechtse tongval.
Ze wilden niet herkenbaar op de radio, maar Schoolman vertelt
hoe het ze verging na aankomst. Ze werden als Belanda gezien,
Hollanders, en aan iemand werd gevraagd of ze rijk was, terwijl ze haar kleren
had moeten verkopen op de markt om wat geld te verdienen. Iemand vertelde dat
zijn vader hem op militaire toon had opgedragen water te halen. Hij moest er
een kilometer voor lopen. Een ander moest zich opeens wassen met enkel een
teiltje water. Een douche had ze niet, ze miste Nederland.
Doortrappen jongen, die Molukkers hadden het ook niet
makkelijk.
In de middag had de wind zich tegen mijn verwachting
gedraaid en moest ik harder trappen dan eerder die dag. Een seniore dame schoot
langs me heen. Ik zag haar figuur steeds kleiner worden op dat lange fietspad,
en begon aan het idee te wennen zelf een elektrische fiets te bezitten.
Reacties
Een reactie posten