All-you-can-eat restaurants zijn een fenomeen. Ze bestaan nog niet zo heel lang in Nederland. Niet in zulke getale als tegenwoordig tenminste. Het concept is van een all-you-can-eat restaurant is vrij simpel. Je betaalt een relatief goedkoop bedrag en voor een paar uur mag je je helemaal uitleven op buffetten en wokgerechten. Zo heb je hier in de buurt een bekend all-you-can-eat restaurant in Emmeloord en in Kampen. Voor wie het allemaal niet gek genoeg kan zijn er ook speciale indoorhotels waar het de hele dag door genieten geblazen is. Voor mijn werk (gehandicaptenzorg) ben ik tot driemaal toe naar zo’n hotel geweest. Leuk voor de doelgroep. Voor mij elke keer een uitje naar een totaal andere wereld. Het geldt als het hoogtepunt van het jaar.
Afgelopen zaterdag was ik niet met werk, maar met vrienden,
naar een wokrestaurant. Ook zo’n all-you-can-eat concept. Iemand uit de groep
wilde graag uit eten en omdat het dure tijden zijn, zochten we iets waar
iedereen eten kon, maar wat evengoed vriendelijk zou zijn voor de kleine beurs.
De keuze viel op een restaurant nabij de N50 in Kampen.
Bij binnenkomst rekenden we af voor zes personen. In de hal
stonden vier knalrode beelden van mensen in een gebogen houding. De kunstwerken
moesten aan de gelaatstrekken te zien Aziatische gastheren voorstellen. Vier
gezichten glimlachte ons toe. Van één beeld miste een neus.
We hadden twee uur de tijd om te
kunnen eten. Sommige groepsleden hadden hun jas nog niet uit of de eersten stapten
al op om te gaan wokken. Alsof er een timer gestart was en er binnen een bepaalde tijd zoveel mogelijk eten naar de tafel toe gesleept moest worden. De jongens snelden zich
meteen naar de wok, de meiden speurden wat rond en ik, calvinistisch als ik ben,
zocht eerst maar eens het soepbuffet op om rustig te kunnen starten met een tomatensoepje.
Ik schepte een kom vol, viste nog twee overgebleven stukjes stokbrood uit een
bak en besmeerde die met kruidenboter. Het leek me een gedegen manier van aftrappen.
Ik zocht het tafeltje weer op.
Niemand. In mijn eentje slurpte ik de soep weg. Uit het raam had ik zicht op
het naastgelegen fastfoodrestaurant en zag ik hoe er uit een raam zakjes
hamburgers aan automobilisten werd gegeven. Twee tafels verder was een gezin net
klaar met eten. De kinderen waren moe. Tussen alle borden stonden half opgedronken
bekers met felgekleurde goedjes. Daarachter renden kinderen door een funhouse.
Voor ronde twee wilde ik iets met kip. De rij bij de wok was
veel te lang. Uit een buffetwarmer schepte ik zoetzure kip met ananas. Uit een
andere bak schepte ik nasi. De nasi bestond uit witte rijst met doperwt en maïs.
Onder een kunststoffen koepel pakte ik een amuse weg. Een schijfje tomaat met
gesmolten kaas. Boven op een dropje geel. Waarschijnlijk mosterd. Een vrouw
stootte me aan. ‘Sorry’, riep ik meteen. De vrouw gaf een zucht. Bij het
visbuffet lagen er oesters tussen plastic karpers en nepschelpen. Het thema hadden
ze goed doorgevoerd. Dat moest ik ze dan toch nageven.
De rest had ondertussen eindelijk hun wokgerecht klaar. We
aten ons bord leeg.
‘Klaar voor de volgende ronde’, zei
iemand en een aantal stond op. Ze liepen naar de wok voor een volgend bord.
Ik besloot om dan ook maar eens te
wokken. Ik pakte een bord en greep wat kipfilet, courgette, paprika en
maiskolfjes uit een bak. Leek me een topcombinatie.
De rij was nog steeds lang. Ik keek
wat rond door het restaurant. Tussen de gerechten in het buffet begonnen kale
plekken te ontstaan. Er liepen veel mensen rond met een bordje in de handen maar
er waren sommigen die niets opschepten. Deze mensen zwierven rond bij een lege
plek in het buffet, die nauwlettend door ze in de gaten werd gehouden. Dit waren
geen mensen die hier voor de eerste keer aten. Dat zag je meteen. Dit waren doorgewinterde
all-you-can-eaters. Getraind om toe te slaan als er een populair gerecht vers
werd aangevuld. Niks geen wachten in een rij, niks geen genoegen nemen met een
ander gerecht. Deze mensen zouden niet terugdeinzen om te duwen of te dringen.
De buit was het enige wat telde. Met deze mensen viel niet te spotten.
Een vrouw die voor me stond was aan de
beurt. De kok maakte eerst zijn pan schoon alvorens hij een nieuw gerecht ging
wokken. Onder de pan kwam een steekvlam omhoog.
‘Phoe, warm’, zei de vrouw. Ze
wapperde met haar handen naar haar gezicht.
De kok vroeg door middel van een
handgebaar naar mijn bord. Hij smeet de inhoud in een pan.
‘Saus?’, vroeg de kok. Daar had ik nog
niet over nagedacht.
‘Doe maar BBQ!’, riep ik boven het vuur
heen.
‘Wat?’
‘BAR-BIE-KJOE!’
Met een soeplepel werd er een uit een pan een donker goedje geschept en in de wokpan gesmeten. De kok greep de pan en
schudde het gerecht driftig op en neer. Hij maakte er een showtje van. Het zag
er allemaal spectaculair uit. Nog geen minuut later werd het bord me in de
handen geduwd. De mensen in de rij waren onder de indruk. Je kon het zien aan
de ogen. Allemaal hoopten ze op net zo’n spektakel. Naast het eten kwamen hier
ook mensen voor het entertainment.
Er zaten andere leden van de groep aan tafel. Na mijn eerste
hap hadden zij hun bord alweer leeg. Tegenover me hadden twee kinderen in het funhouse ruzie met elkaar. Een moeder sjokte naar de ballenbak toe, plukte
haar kind eruit en gaf die een standje. Ze sjokte weer terug naar haar tafeltje
waar haar man een biertje dronk. De man droeg een trainingsbroek. Van één van
de gympen zat de veters los. Dat mag in dit restaurant. Geen probleem. Kom
zoals je bent. Als je maar betaalt heb je hier de avond van je leven.
Voor een laatste gang, we hadden tenslotte nog een half uur,
wilde ik iets gezonds en licht verteerbaars. Ik liep naar de saladebar. De
keuze: een bak olijven, een bak rauwkost en een bak augurken. Het sap van de augurken
kleurde wit van de rauwkost. Dit was het moment dat ik alles helemaal losliet.
Elke vorm van aangeleerd gedrag bij een restaurantbezoek liet ik voor wat het
was. Ik gaf me over aan de omgeving. Uit een bak schepte ik kipsaté, een schep
nasi, en huppakee een stuk meloen met ham, een zwart goedje met rund (?) en
stukjes groenten. Het maakte allemaal niet meer uit. Gefrituurde banaan! Waarom
niet?
‘Wat heb jij voor combinatie?’ vroeg Annette
toen ik weer aanschoof.
‘Annette’, zei ik, ‘het maakt in dit
restaurant allemaal niet uit wat je opschept. Je ziet iets, je denkt hmmm
en je schept het op. Zo gaat dat hier.’
Halverwege keek ik nog eens naar hetgeen ik had opgeschept. Op het kaartje
stond ‘special van de dag’, maar wat wás dit eigenlijk? Ik keek nogmaals naar het goedje en zat er met mijn vork in te peuren. Was dit nu wat er van mij
geworden was? Had ik mij nu echt zo makkelijk overgeven aan heb- en
vraatzucht? Toch twee van de zeven hoofdzonden. Dit kon toch niet de bedoeling
zijn van zo’n restaurant? Ik zag het ook bij de anderen: teleurstelling. Iedereen
had zich op het buffet gestort en had meer gegeten dan hij normaal zou doen.
Iedereen had gegrepen wat hij aantrekkelijk had gevonden en was eenmaal aan
tafel tot de conclusie gekomen dat het er bij het buffet toch een stuk
gezelliger had uitgezien. Misschien was iedereen wat teleurgesteld over het
eten, maar ik zag dat het dieper zat; iedereen was ook een beetje teleurgesteld
in zichzelf. Dit is dus wat een all-you-can-eat restaurant met mensen doet. Een ieder die er onbevangen instapt zal op een zeker moment geconfronteerd
worden met zichzelf en vertrekken als een ander mens.
‘Jongens, we hebben nog een kwartier’, zei iemand op een zeker
moment. ‘Ik stel voor dat we om een toetje gaan.’
‘Hoogtepunt van de avond!’ zei een
ander.
Bij het toetjesbuffet stonden twee chocoladefonteinen.
Eén fontein sproeide non-stop melkchocolade. De vanillesausfontein was defect. In
het bakje water waar je lepels om kon spoelen dreef een ijshoorntje. Tussen schreeuwerig gekleurd ijs schepte ik een bolletje met de smaak 'yoghurt'. Ik gunde mezelf een toefje slagroom en
zei tegen mezelf dat het hierna toch echt eens afgelopen moest zijn.
De tijd was om. De bediening maakte zich al druk met
opruimen en schoonmaken. Niemand wenste ons nog een goede avond toe. We zochten
de auto’s weer op wenste elkaar een goede terugreis.
‘Lekker gegeten jongens’
‘Ja, was lekker'
'De buik weer vol'
‘Phoe, phoe’
Bij het uitrijden van de parkeerplaats keek ik nog eens naar de entree. Naar de surrealistische rode gestaltes met hun glimlach. Het bleef maar spoken: lachten ze ons nu toe, of lachten ze ons nu uit?
Mooi stukje in de krant (wat je ziet ben je zelf)
BeantwoordenVerwijderen