Hoe Vlaams mag uw Nederlands zijn? Het boek Witte Oren, van Louis van Dievel, speelt zich af in het fictieve Kerkevoort. Een typisch Vlaams dorp, met een kerk en pastoor, een frietkot en een glasbol op het dorpsplein. Ware het niet dat er al achter al die gesloten rolluiken (ook typisch Vlaams, of zuidelijk zo je wil) van alles afspeelt waar de mensen nooit mee naar de biecht zouden durven. Lucienne Stassen, een oud stuk crapuul die heel haar leven heeft besteed aan het in de gaten houden van haar buren, heeft al witte oren, naar een plaatselijke gezegde. Boven de rivieren spreken we van nieuwe aardappelen die niet meer meegemaakt zullen worden. Met een pervers genoegen hangt ze in haar laatste dagen nog eens alle vuile was buiten. Heeft Bart echt met Dirk staan kussen achter de glascontainer? Wilde Marina haar liefdesrivale echt met een mes vermoorden? Bij wie komt de viriele loodgieter allemaal ‘de zaak ontstoppen’? De roddels van Lucienne hebben hun gevolgen in het dorp.
‘Schokland is een magische plek,’ hoorde ik schrijver Eva Vriend in een radio-uitzending zeggen. Ik kan niet anders dan het hartgrondig met haar eens zijn. Schokland is een magische plek. Ik mag er graag komen, voor een wandeling over het oude haventje of helemaal naar het zuidpunt om uit te rusten bij de restanten van het kerkje. Schokland, dat heuveltje in een verder zo strak landschap, blijft op een bepaalde manier altijd trekken. Het kan de vertrouwdheid zijn van het oude land in een nieuwe polder, of omdat, als bij zoveel Urkers, er een stukje familiegeschiedenis ligt. Het kan ook zijn omdat het huidige Schokland zo lekker tot de verbeelding spreekt. Ooit was het een eiland in een woeste binnenzee. Alles op Schokland is ooit. Ooit kabbelde hier zout water tegen een palenscherm, ooit zongen hier mensen in een kerkje, ooit klonken klompen van visserlieden op een plankier, enzovoort, enzovoort. Op het museumpleintje heb ik ooit eens iemand horen zeggen dat hij dwars over Schokl