Dag 1
Er zitten er nog twee in mijn jaszak. Een kleine voorraad
waarvan ik niet weet wat ik er mee moet. Weggooien misschien? Nog zo lang
mogelijk gebruik van maken? Of in één keer opmaken.
Ik kies voor het laatste.
Want als ik er één gebruik wil ik meteen een tweede. Zo
werkt roken nu eenmaal.
Sinds vorig jaar roep ik al: ‘na mijn vakantie ga ik
stoppen!’. Maar, na die vakantie volgde weer een jaar in de tabaksrook. Dit
jaar riep ik hetzelfde. Ik kon aan de gezichten van vrienden zien wat ze
dachten en wat ik zelf ook wist: dit wordt hem niet. En inderdaad, in plaats
van het pakje in de prullenbak op Schiphol te gooien, nam ik hem mee naar huis en
werd de hobby alsnog beoefend.
Gelukkig stelde mijn nicht, die afgelopen
weekend trouwde, voor om na haar bruiloft te stoppen. Zo konden we nog als
gezellige rokers aanwezig zijn en na de tijd aftrappen met Stoptober, de
landelijke campagne waarbij een maand niet gerookt wordt. Ik hou wel van een
uitdaging. Het bood meteen een verlegje om nog een weekje te blijven
paffen.
Het eenpersoonskoffiemachientje braakt haar koffie uit en ik
neem het kopje mee naar het balkon. Het is tijd voor de eerste sigaret. Dit is
hoe ik mijn ochtend begin. Koffie – sigaret – toiletbezoek.
De asbak zit vol en is nat van de
regen. In gedachten neem ik mijn rookgeschiedenis eens door.
Zoals zovelen vond de eerste trek van
een sigaret of sjekkie plaats op de middelbare school. Gewoon, uit nieuwsgierigheid.
Ik was meteen fan. Plotseling was ik een roker.
Totdat later, tijdens de opleiding,
mijn stageloontje onvoldoende bleek om de hobby voort te zetten en na vermanende
woorden van moeders (waarvoor nog dank) zei ik de tabak vaarwel.
Vijf jaar(!) ben ik rookvrij geweest. Hoewel ik er snel
genoeg achter kwam dat je in gedachten altijd een roker blijft. Bij de eerste
zonnige voorjaarsdag kreeg ik vrijwel altijd trek in een sigaret. Op een
terrasje bleef ik me inbeelden dat een sigaret de borrel nét even iets extra’s
zou geven en niet zelden droomde ik dat ik stiekem in de bosjes een sigaretje
aan het roken was. Als familie en vrienden dan vroegen of ik weer begonnen was
schudde ik zo onschuldig mogelijk mijn hoofd. ‘Nee hoor, hoe kom je erbij?’.
De rookvrije jaren kwamen ten einde in de coronapandemie.
Met vrienden, ik durf het nu wel toe te geven, zochten we elkaar in de avond op
– we waren voorzichtig hoor – en op zo’n avond waarbij er net te veel gedronken
was stak ik er weer eentje op. En toen nog één. Daarna weer eentje.
De volgende dag was ik er ziek van. En
toch vroeg ik niet veel later na een lange dienst een sigaret van een collega.
Ik stak het ding aan, rookte het op en gooide de peuk in de stinkende
sigarettenpijp aan de zijmuur van het kantoor.
Het spelletje dat je met jezelf speelt is typisch iets voor
verslaafden. Je weegt alle voor- en nadelen af. Je overtuigd jezelf om vol te
blijven houden en niet te kopen. En zodra je besluit vaststaat praat je jezelf
toch weer om. Nee, ik ga het niet doen. Ach, verwen jezelf eens een keer.
Het heeft maar een halve ochtend
geduurd voordat ik in de tabakszaak stond en met een pakje de deur uit liep.
Inmiddels zit ik alweer aan mijn tweede en ook laatste
sigaret. Ik doof het ding in de overvolle asbak en besluit hem te legen,
maar als ik met de afvalzak op het balkon sta gaat die hele asbak de afvalzak
in. Op mijn keukenkastje staan de nicotinepillen vast klaar.
Terwijl ik deze zin tik komt de verslaving weer om de hoek kijken. Ik ben klaar met het tikken van deze blog, dus klaar met een taak, en dan mag ik mezelf altijd belonen met een sigaret. Ik merk dat ik nerveus wordt en niet goed weet wat ik nu moet gaan doen. Afleiding zoeken is de uitdaging.
Hierover later meer.
Reacties
Een reactie posten