Als ik een mindmap moest maken van Bouwewijn Büch, zou ik natuurlijk eerst zijn naam in het midden schrijven, en daarna: schrijver, reisprogramma’s, eilanden, dodo’s, Napoleon, Waterloo, Adelheid Roosen en Goethe. En tenslotte: gek.
Dat is ongeveer alles wat ik weet van de beste man. Het was
pas onlangs dat ik zijn reisprogramma’s bekeek op YouTube en aangestoken werd
door zijn ongebreidelde enthousiasme en vertelkunst. In een aflevering over Las
Vegas staat hij boven een krater, ontstaan door oefeningen met atoomproeven, en
loopt hij plotseling, midden in zijn verhaal, naar een vreemdsoortig blikken apparaatje
toe. Zijn nieuwsgierigheid laat hem bijna huppelen. Het blijkt maar een simpel stukje
meetapparatuur te zijn, maar Büch weet het te brengen alsof hij bij punt X op een
piratenkaart een schatkist heeft opgegraven. Zulke televisie wordt ook niet
meer gemaakt hoor.
Nu pas lees ik voor het eerst een boek van zijn hand, het
Dolhuis, en ik mocht willen dat ik dat eerder had gedaan. Over Winkler, die in
zijn jeugdjaren naar een gekkenhuis werd gestuurd. Ik zit nog niet ver, hij heeft
pas net kennis gemaakt met het regime van de zusters. Dan schrijft Büch over
hoe Winkler zich vergaapt aan de manier waarop het licht door de ramen valt, hoe mooi
dat licht eigenlijk wel niet is en dat het de enige elementen zijn waar het zusterregime
geen vat op heeft.
Dan schrijft hij dit, als Winkler van de zuster zijn tanden
moet poetsen en opgewekt opmerkt dat hij thuis hetzelfde type tandpasta
gebruikt:
De vreugde was snel over. Winkler Brockhaus kreeg een paar harde tikken met de buitenkant van zusters Makela’s hand. Toen begon hij met ingehouden tranen te poetsen. Het werd donker in het klaslokaal. Er dreef een zware wolk voorbij. Het geluid van dertig poetsende tandenborstels bleef over.
Die arme knul.
Zal het licht nog door de ramen schijnen voor Winkler? Ik hoop
het, het enige wat ik kan doen is verder lezen.
Reacties
Een reactie posten