Waar wij steden doen verrijzen
op de bodem van de zee,
onder Hollands wolkenhemel
tellen wij als twaalfde mee.
Een provincie die er wezen mag,
jongste stukje Nederland.
Waar het fijn is om te wonen,
mijn geliefde Flevoland!
Land gemaakt door mensenhanden,
vol vertrouwen en met kracht.
Waar de zee werd teruggedrongen
die zoveel verschrikking bracht.
Een provincie die er wezen mag,
jongste stukje Nederland.
Waar het fijn is om te werken,
mijn geliefde Flevoland!
De natuur laat zich hier gelden
dieren kiezen nest of hol.
En de wijde vergezichten
stemmen ons zo vreugdevol.
Een provincie die er wezen mag,
jongste stukje Nederland.
Waar het fijn is om te leven,
mijn geliefde Flevoland!
Vorig jaar na Koningsdag vond er een kleine nabeschouwing plaats tijdens de
koffie, in de kantine van mijn werkplek. Op het aangrenzende Harmen
Visserplein, het ambtelijke centrum van Emmeloord, had een aubade geklonken die
een collega had bijgewoond. Ze had daar meegezongen met het Flevolandse
volkslied.
‘Ik wist eigenlijk niet eens dat we
een provincievolkslied hadden’, zei ze.
‘Jazeker’, begon ik, ‘waar wij steden
doen verijzen, op de bodem van de zee…’
‘Ja!’ antwoordde ze verrast, ‘hoe ken…’
De vraag werd ingeslikt. Ik maakte hem
af: ‘hoe ik het ken? Is toch een prachtig lied?’
Misschien kwam de goedbedoelde – afgebroken – vraag voort
uit een soort oprechte verbazing, omdat de meeste Flevolanders helemaal niet
kunnen meezingen met Waar wij steden doen verrijzen. Misschien kwam de
verbazing ook wel voort uit het feit dat iemand uit Urk dat wel kan.
Daar heb ik alle begrip voor. Flevoland en Urk voelt na al
die jaren nog steeds als een stroef lopend huwelijk. Als we ons Flevoland
voorstellen als een jonge ambitieuze vrouw, die haarzelf nog een beetje
uitvinden moet en werkt aan haar carrière, dan is Urk de man met de
midlifecrisis al achter ’t gat, zich berustend in het verleden. Een betere
metafoor heb ik nu eenmaal niet voorhanden. Over die midlife mag best
getwist worden.
Terug naar de Koningsdagbespreking. Wat ik daar eigenlijk
had willen zeggen: het is ook mijn provincievolkslied.
Het doet me afvragen: hoe verhoudt Waor al maar dan duzed
jaoren zich tot Waar wij steden doen verrijzen? Kan ik als geboren
en getogen Urker beide liederen meezingen?
FLEVO-IDENTITEIT
Bijna altijd als ik door Flevoland rijd, komt het thema
identiteit in mijn gedachten naar boven borrelen. Daar kan ik niet aan doen,
het gebeurt automatisch. Een verklaring daarvoor kan zijn dat, en dit is
psychologie van de koude poldergrond, er in het Flevolandse polderlandschap
verder helemaal niet zoveel is. Je bent alleen in een weidse kale ruimte, met
niets anders dan grond en lucht. Existentiële levensvragen komen je als het
ware toegewaaid.
Voor een in de prullenmand geworpen blogartikeltje voor Scab
trok ik een aantal jaren geleden met iemand naar Almere om daar kunst in de
openbare ruimte te zien. Daarbij vroegen we in Almere Haven en het centrum aan
mensen of ze trots waren op Almere. Ieder antwoord werd met een recht
opgetrokken rug uitgesproken: ja.
Voelden ze zich ook écht Almeerder? Ja!
Voelden ze zich dan ook Flevolander? Neuh,
dat dan weer niet zo.
Iemand verklaarde zich nog wel ‘Havenaar’ te voelen. Hij was als één van de
eersten in Almere komen wonen, daar waar het allemaal begonnen was. Kennelijk
zit er dus ook nog een onderscheid in wát voor soort Almeerder je bent.
Het gebrek aan ervaren Flevolanderschap verbaasde me, van ’s
provincies grootste stad had ik dat wel verwacht. Voelen Lelystedelingen zich
eigenlijk wel Flevolander? Hoe zit het met het nageslacht van de eerste
pioniers in de Noordoostpolder, die het nieuwe land eigenhandig hebben
vormgegeven? Laten die zich betrappen op iets dat naar trots riekt als ze
zeggen uit Flevoland te komen? Noemen inwoners van Flevoland zich überhaupt Flevolander,
of blijft het bij Drontenaar, Lelystedeling en Noordoostpolderbewoner?
Daarbij komt nog dat iemand uit Friesland zichzelf Fries kan
noemen, iemand uit Zeeland zichzelf Zeeuw. Een aparte naam voor de inwoners van
Flevoland is vooralsnog afwezig, mocht dat het identiteitsgevoel bevorderen. In
de niet aflatende zoektocht naar provincie-identiteit kwam Omroep Flevoland met
de volgende voorstellen: Flevoër, Fleeuw en Flevo. Tot nu
toe blijkt de poldergrond niet vruchtbaar genoeg om wortel te
schieten.
Dan de symbolen waar we het mee moeten doen: gemeentehuizen
daargelaten, wappert de Flevolandse vlag maar weinig. Op Urk heb ik hem naar mijn
weten nog nooit gehesen gezien en in de Noordoostpolder heb je meer kans om de Friese
pompeblêden te spotten dan de Flevolandse lelie. Vooruit, zo nu en dan ontwaar
je een bumpersticker in de vorm van een bronzen Kiekendief, een bijna verdwenen
roofvogel die zich in de rietvelden van de pas drooggevallen polders ineens
weer liet zien. Iemand heeft ooit het logo van het regionale VVV-kantoortje overgetrokken
en op zijn bumper geplakt en een symbool voor ’s lands jongste provincie was
daarmee geboren.
Hoewel de geboorte van de provincie zelf nog best spannend
was. Vijf stemmen verschil in de eerste kamer, en we hadden nooit van een
Flevoland geweten. Tot in 1985 waren de toenmalige coalitiepartijen nog
sceptisch over Flevoland als zelfstandige provincie, bang als ze waren dat de
verzameling polders als 12e provincie niet levensvatbaar zou zijn.
Zijn de drie polders samen Flevoland, of is Flevoland drie losse polders? Is het vooral de naam die de polders met elkaar verbindt, of is er wel degelijk iets als Flevo-identiteit te ontwaren?
LEKKER PIONIEREN
Als je de bewoners van de polders vraagt naar het begin,
zullen ze allemaal hun eigen oorsprong aanwijzen. De dijk tussen Urk en Lemmer
werd gedicht in 1939, het begin van de polder, het einde van een eiland. De Noordoostpolder
viel in 1942 droog.
Lelystedelingen zullen wijzen naar het werkeiland, dat in 1950
te midden van het IJsselmeer werd opgespoten. Vanuit daar begonnen de
werkzaamheden voor Oostelijk Flevoland: Dronten met haar tweetal satellietdorpen
en Lelystad als beoogde kroon op de Zuiderzeewerken. Zeven jaren later was de
polder gereed.
Zuidelijk Flevoland viel in 1969 droog. Het was toen al
duidelijk dat deze polder met een andere nadruk ingericht zou worden als de
eerdere. De tijdgeest was veranderd, de grote steden konden de bevolking niet
meer huisvesten en Amsterdam rook zijn kansen.
Wat opvalt is dat iedere polder zijn eigen
ontstaansgeschiedenis koestert, compleet met pioniers, architecten en het
gevoel van ‘er was hier niets, we hebben alles zelf opgebouwd’. In de NOP zijn
ze dol op het begrip ‘pionier’ en de werkwoordelijke vorm daarvan; tijdens de
laatste editie van de Boerderijenroute lieten verschillende agrariërs zien dat
ze met AI en andere technische vernuftigheden nog steeds aan het pionieren
zijn.
In Lelystad werd gepionierd met de maakbaarheid van een
samenleving, iets wat volgens de Lelystedelingse kroniekschrijver Joris van
Casteren ‘op pijnlijke wijze ontspoorde’.
In Almere is een groepje jongeren bewust van een gebrek aan gedeeld
verleden, liet Ronald Nijboer zien in zijn ‘Wereldzee in de polder’. De stad is
ingericht als woon, - en werkplaats. Je kunt er prettig wonen, maar de zorg
voor cultuur en vrijetijdsvoorzieningen wordt overgelaten aan de bewoners zelf.
Nijboer sprak met een ‘Zuiderzeestrijder’, een collectief van jongeren die zich
hard maakt voor cultuur in hun stad. Hoewel die titel wel erg hardcore Waar
wij steden doen verrijzen aanvoelt, en duidelijk terugvalt op de pioniers
van weleer, verraad het ook dat ze er nog steeds mee bezig zijn, dat pionieren.
De geïnterviewde Zuiderzeestrijder verwoorde het nochtans mooi: ‘in een stad
zonder historie kun je iedere dag geschiedenis schrijven’.
In iedere polder werd het landschap met een passer en
liniaal ontworpen, kwamen er landarbeiders en pioniers, ondernemende boeren en
gelukszoekers. Of het nu om de pioniers in de Noordoostpolder gaat, of die van Oostelijk,
- en Zuidelijk Flevoland, iedere polder koestert op die manier zijn eigen genesis.
ZUIDERZEEHOOFDROL
Op het toneel van de Zuiderzeewerken speelt Flevoland de
hoofdrol. Hét pronkstuk van de Nederlandse strijd tegen het water, nietwaar. Toch
ligt de eerste polder van de Zuiderzeewerken buiten Flevoland. En hier werd écht
gepionierd, met een proefpolder bij Andijk en een zeebodem die ontzilt moest
worden. Er werd voor het eerst gekeken hoe je dat nu eigenlijk moet doen, zo’n
hele polder droogleggen.
Ook werd er in de Wieringermeer al geëxperimenteerd met de
maakbare samenleving. In een podcastaflevering van Het Spoor Terug leerde ik bijvoorbeeld
over ‘de eenheidsschool’, niet te verwarren met een openbare school. De
katholieken en protestanten moesten samen met de andere zuilen voor
gemeenschappelijk onderwijs zorgen, toentertijd ongekend in Nederland. In Den
Haag moest er aparte wetgeving voor bedacht worden.
De eenheidsschool was geen lang leven beschoren. Na de
Tweede Wereldoorlog kroop ieder weer in zijn eigen zuil en kregen alle dorpen drie
aparte scholen. De Directie van de Wieringermeer nam dat op zijn beurt mee naar
de Noordoostpolder.
Word er nog steeds gepionierd in de polders van Flevoland,
of laten de polders die term vooral gebruiken door marketingbureaus? In een
artikel van NRC wordt een Flevolandse bestuurskundige gevraagd: ‘zijn
Flevolanders avontuurlijker, in de geest van de eerste pioniers die het nieuwe
land bevolkten?’
Bestuurskundige Derksen lacht. „Onzin natuurlijk. Het
zijn niet de meest creatieve mensen die zich in slaapsteden vestigen. De
huisjes stonden klaar met tuintje, alleen een Gamma-schutting hoefde er nog op.
Begrijp me niet verkeerd: je kunt daar heel gelukkig worden. Maar met pionieren
heeft het niks te maken.”
MR LELY
Omdat het tijdstip van de filmvertoning ons beter uitkwam, trokken we op een
zaterdagavond naar Lelystad om de biopic van Bob Dylan te zien. Als we
op tijd vertrokken konden we nog iets eten in het nieuwe restaurant onder de
bioscoop, stelde een vriendin voor. Samen met een vriend deelde ik een
opborrelende scepsis: de zaterdagavond doorbrengen in Lelystad? Wij trekken
doorgaans naar Kampen en Zwolle, waar we de binnenstad kennen en nog een
wensenlijst aan eetadresjes hebben af te werken. Maar we waren de beroerdste
niet, en daar gingen we.
Het hippe restaurant zat afgeladen vol en het was er
onverwachts gezellig druk. Op de kaart zag ik dat je er voor 21 euro een ‘Mr
Lely cheese lover burger’ (double cheese – uiencompote – ei – bacon) kon
eten, en die voor 9,50 kon wegspoelen met een ‘Mr Lely’ (Vodka – Rum – Blue
Curacao – passion/mango fruit juice).
Pas bij het uitreden van de tent viel het me op. Aan de muur
hing een levensgroot portret van Cornelis Lely, alsof het Willem van Oranje, George
Washington of van mijn part Atatürk zelf was. Het verbaasde en vertederde me,
en tegelijkertijd riep het een gevoel van herkenning op. Verrek, daar heb je ‘m
zelf, onze geestelijk vader. Voor het eerst voelde ik iets van Flevolanderschap
door mijn lijf stromen.
Op het Stadhuisplein, een eindje verderop, staat de
ingenieur boven op een enorme basalten sokkel. Sinds 2002 kijkt hij uit over de
naar hem vernoemde stad. De commissie die indertijd de opdracht voor een
kunstwerk had gegeven, stelde dat het kunstwerk ‘op een positieve en
stimulerende manier’ invloed moest hebben op het stadshart. Daarbij was de
verwachting dat ‘het kunstwerk appelleert aan een onuitgesproken gevoel en
gemis aan herkenning, dierbaarheid en identiteit in het stadshart’. Uit tal van
inzendingen werd het ontwerp van kunstenaar Van Houwelingen gekozen, die zijn
werk in een interview toelichtte: ‘het kunstwerk moet voor Lelystad worden wat
de Eifeltoren voor Parijs is, een ding zonder nut, maar niet meer weg te denken
en daarom erg belangrijk’.
Een ding zonder nut, misschien zegt die manier van kijken
ook iets over Flevoland, een landschap waarin alles kunstmatig is aangelegd en
gebouwen doorgaans geen enkel ander doel dienen dan functionaliteit. Toch
spelen monumenten een onmisbare rol in de beeld, - en zielsvorming van de plek
waar ze staan. Ik ken Emmeloorders die een gevoel van thuiskomen ervaren bij
het zien van de Poldertoren en ken Urkers die bij het oversteken van de
Ketelbrug opgelucht zijn als ze de vuurtoren weer in het oog hebben. Hoe
zichtbaar het beeld van Cornelis Lely buiten het stadcentrum is weet ik niet,
maar ongetwijfeld zullen er Lelystedelingen zijn die dezelfde sensatie ervaren
bij het zien van de zuil.
TUSSENSTAND
Goed, tijd om de balans op te maken. Wat hebben we nu
precies? We hebben een Flevolandse vlag en een volkslied. We hebben drie
polders met een geschiedenis van landarbeiders, gelukszoekers en
polderpioniers. We hebben een met een liniaal op de kaart getrokken landschap, ingevuld
met boerderijen en windmolens. We hebben de Dutch Mountains in de vorm
van kilometerslange dijken, een kustlijn vol basalt. De steensoort waar niet
onbewust voor gekozen is om de Zuil van Lely mee op te werpen.
Boven op die zuil staat nog steeds de man waarmee het
allemaal begonnen is. Ingenieur Cornelis Lely. Naamgever van de provinciehoofdstad,
cheeseburgers en cocktails.
Toch blijft er iets knagen bij het zien van de beste man. Hij
is hét gezicht van de Zuiderzeewerken, de geestelijk vader van de Afsluitdijk,
het IJsselmeer, de Wieringermeerpolder en de drie Flevopolders. Zijn naam is
onmisbaar in het verhaal van Flevoland. Maar hij was ook, als we terugdenken
aan die halfbakken metafoor, degene die het huwelijk heeft gearrangeerd tussen
het oude eiland en het nieuwe land. En als kind voortgekomen uit dat huwelijk
zit ik nog met wat vragen.
Hoe hebben die Urker eilandbewoners de inpoldering ervaren? Is
er op Urk ook sprake van een pioniersgeschiedenis, en zo ja, kunnen ‘wij’ dan
ook meezingen met Waar wij steden doen verrijzen?
Dat allemaal zijn vragen voor een volgende blogpost.
Reacties
Een reactie posten