De cadeaubon
die ik afgelopen kerst had gekregen ligt al weken op de tafel. De zomer is
bijna voorbij. Het wordt toch eens tijd dat ik er gebruik van ga maken. De
waarde van de bon: tweemaal retourdienst met de veerboot van Urk naar
Enkhuizen, met tweemaal koffie en gebak. Mijn vrienden hadden al dingen
gepland, zo bleek uit rondvraag per whatsapp en ik besloot, al dan niet
noodgedwongen, om zelfstandig op pad te gaan. In de ochtend pak ik mijn tas in
met een e-book, schriftje en een vulpen. Ik zou van de dag een verslag maken,
had ik mezelf voorgenomen. Het leek me een leuke schrijfoefening.
Als ik kom
aanfietsen blijken de meeste passagiers al aan boord te zitten. Ik geef mijn
fiets af die voorop het dek wordt gestald. Iedereen zit buiten, op het
achterdek. Ik ga binnen zitten met mijn rug naar het dek toe: wat moet ik
alleen tussen al die andere mensen doen? Achter me klinken de geluiden van
verwachting en spanning. De motor zal dadelijk starten en temeer dat moment
dichterbij komt neemt het gekakel in volume toe.
De boot
vaart ‘ut vuurtjen’, zoals het nagebootste lichtbaken op het plankier heet,
voorbij en de stem van de kapitein klinkt door de microfoon.
‘Beste gasten, welkom aan boord! We
nemen, voorlopig, afscheid van het mooie Urk, met een brok in onze keel.’ Daarna
een oproep om als niet-Urker toch zeker eens een dagdeel door te brengen op het
bijzondere, voormalige eiland. De tocht zal ongeveer negentig minuten duren.
Halverwege het IJsselmeer lijkt het een beetje alsof we op zee zijn. Het water
is rustig. Aan de horizon liggen wolken zoals je dat in stripverhalen ziet. De
lucht is in verschillende kleuren blauw gekleurd en wordt af toe gekriebeld
door een witte mast van een zeilboot. Ik pen het allemaal neer. Weet ik veel. In
de verte het silhouet van een stadje en kerktorens: Enkhuizen komt in zicht.
Voordat de
boot aanmeert klinkt nogmaals de stem van de kapitein door de speakers: ‘beste
mensen, voordat u vertrekt: eerst de mensen zonder fiets, daarna de mensen mét
fiets. We hebben daar een mooie gezegde voor: de eerste zullen de laatsten zijn.’
In het
Snouck-van-Loosenpark parkeer ik mijn fiets en herdenk ik mijn plan. Ik zou
eigenlijk naar Hoorn fietsen, daar een museum ingaan en een filmpje voor een
kunstvlog opnemen. Het is nog maar half elf in de ochtend en het is nu al warm.
Dan maar Enkhuizen door? Het Zuiderzeemuseum ben ik onlangs nog geweest. Ik
besluit het binnenmuseum, de twee kerken en de oude stadsgevangenis op mijn
lijstje voor vandaag te zetten.
De eerste
kerk, de Westertoren of ook wel de Sint Gomaruskerk genoemd, is het eerste
gebedshuis van vandaag. Binnen tref ik een gezelschap dames die me vriendelijk
maar heel duidelijk te kennen geven dat de kerk nog niet geopend is. Ik ga door
naar de volgende kerk. Als ik door de winkelstraat trek zijn de winkels pas aan
het opstarten. Reclameborden worden buitengezet. Vanuit een Turkse barbier
klinkt plat Noord-Hollandse gewauwel. De andere kerk is ook dicht. Dan de
stadsgevangenis. Pas vanaf één uur geopend. Dan maar naar de overkant: het
binnenmuseum van het Zuiderzeemuseum.
Bij de ijsvlet probeer ik een filmpje
op te nemen. Een moeder en kind komt binnen, op een zeil van een schip begint
met veel geluidsgeweld een film af te spelen. Ik probeer het tot drie keer aan toe,
maar het lukt niet. Ik kom niet uit mijn woorden, weet eigenlijk niet zo goed
wat ik wil vertellen. Ik sta te prutsen met het snoertje van een microfoontje
dat ik hier speciaal voor het aangeschaft. Ik loop verder door de
tentoonstelling, probeer het weer bij een schilderij van een feestvierende
Volendammer op de kermis. Later bij verschillende klederdrachten. Bij een pop
gehuld in Wieringse vrouwenrouwdracht begin ik opeens te ratelen over de
gelijkenis met vrouwen in boerka’s. Ontevreden loop ik het museum uit. Ik kijk
de geschoten filmpjes eens terug. Geen touw aan vast te knopen.
Onder de
dromedaris bestel ik een lunch. Op postcrossing vraag ik een aantal adressen op
en ik schrijf een vijftal kaartjes. Er komen Duitse toeristen naast me zitten.
Terwijl ik mezelf vooral een romantische schrijver vind kijken ze me de
carpaccio van het bord.
Het
flessenscheepjesmuseum, een pareltje onder de kleine musea, is alleen in het
weekend geopend. Ik ga op het stoepje zitten en steek een sigaret op. Een stel
Duitse toeristen komt aangewandeld. Ik vang ‘fleschenmuseum’ op en of het de
moeite waard is.
‘Geslossen’, zeg ik in mijn beste
Duits.
‘Geslossen?’, vraagt de vrouw.
‘Ja, Geslossen’, zeg ik. ‘Allein in
die Wochende geaufend’.
De vrouw loopt zonder verder iets te
zeggen verder. Tot zover mijn poging voor het aanknopen van een gesprek. Hier
zit ik op een stoep van een dicht museum, met een brandende sigaret en een half
gesmolten bolletje kokosijs. Ik heb nog een middag voor me.
De
stadsgevangenis in Enkhuizen, pal achter het stadshuis gelegen, is een hoog,
smal en vooral scheef gebouw. In de zeventiende eeuw deed het dienst als een
soort huis van bewaring. Hier zaten gevangenen in afwachting van hun oordeel. Het
is vrijwel helemaal intact gebleven. De moeite waard. Naast de voordeur zit een
vrouw op een campingstoeltje. Onmiddellijk veert ze op. Ze heeft het kaartje al
in de hand. De entree voor dit alles: één euro.
‘Ik heb vijfentwintig eurocent en twee
consumptiemunten voor u’, zeg ik met vijfentwintig eurocent en twee
consumptiemunten in mijn hand.
‘Helaas, dan mag ik u geen kaartje
geven.’
‘Dat begrijp ik, waar kan ik pinnen?’
De vrouw: ‘in de stad.’
Even later trek ik ergens ‘in de stad’
een tientje uit een geldmaat.
Op de houten
gewelven in het plafond van de Sint Gomaruskerk zijn vijftiende-eeuwse fresco´s
te bewonderen. Liefdevol aangebracht in de late middeleeuwen, weggemoffeld
tijdens de reformatie, later weer net zo liefdevol gerestaureerd. Met mijn
hoofd in mijn nek loop ik een rondje door de imposante kerk. Dan steek ik weer
de ´winkelpromenade´ door en bezoek ik de Zuiderkerk. Op de site stond
aangegeven dat er naast het gerestaureerde orgel, ook een tentoonstelling en
een tweedehandsboekenmarktje zou zijn. Ik trof een opgeruimde, sobere kerk. De
tentoonstelling was achter enorme schotten in een hoekje geplaatst, het
boekenmarktje bestond uit een tafeltje.
´We maken alles vast gereed voor een
orgelconcert´, aldus een enthousiaste vrijwilliger. ´Het orgel is voor het
eerst weer opengeklapt. ´
´Ah, kijk eens aan´, zeg ik.
´Maar hier is onze orgelexpert, die
kan je er meer over vertellen´, en weg is ze. Ik sta met een kleine man,
baardje, overhemd netjes in de broek gestopt. Hij vertelt me liefdevol over het
orgel, de restauratie en laat me sporen van de Rooms-Katholieke tijd zien.
‘De preekstoel is helemaal uit hout
gesneden. Allemaal in Rococostijl’. Hij spreekt er allemaal vol passie over. Dan
moet hij plots weer verder. Het orgel restaureert zich niet vanzelf.
De vrouw van
de stadgevangenis is blij met haar euro. Ze vertelt me uitgebreid over de
geschiedenis van het gebouw. Dat het zo bijzonder is dat het zo gaaf bewaard is
gebleven, want, zo moest ik weten: ‘bij het grote verval van Enkhuizen dreigde
het gesloopt te worden!’ Ze kijkt erbij met een zekere ernst, alsof ze het
grote verval zelf nog heeft meegemaakt. Maar de burgermeester had er een stokje
voor gestoken, zucht ze opgelucht.
Enkhuizen kent, inderdaad, een
merkwaardige geschiedenis. De stad werd groot met de handel op de Oostzee,
later de haringvangst, en tijdens de zeventiende eeuw groeide de stad explosief
door de VOC-handel. Toen dat voorbij was trad eind 18e eeuw het
verval in. In de eeuw daarna liep het inwoneraantal terug tot over de helft,
bijzondere gevelwoningen en pakhuizen werden gesloopt, de stenen en materiaal
werd gebruikt voor nieuwbouw. In Enkhuizen kun je zomaar in een doornsnee
naoorlogse wijk een zeventiende-eeuws trappengeveltje treffen. Tegenwoordig
kent Enkhuizen 16.000 inwoners, zo’n 5.000 minder dan Urk.
Omdat ik nog
een paar uur te gaan heb voordat de veerboot me weer komt ophalen, besluit ik
om dan toch maar het buitenmuseum te bezoeken. Ik wilde nog een poging wagen om
een filmpje op te nemen in het Urker buurtje, bij het geboortehuisje van mijn
bessien en misschien was een acteur nog wel zo gek om mee te doen. Ik zet mijn
fiets buiten de ingang. Bij de entree zegt de jongedame: ‘Ik zag dat u uw fiets
buiten de muur heeft geparkeerd?’
‘Ja, dat klopt’, zeg ik.
‘Dat mag helaas niet. Wilt u hem hier
in de fietsenstalling neerzetten? Daar staat hij ook veiliger.’
‘Ach, natuurlijk’, zeg ik. Die hele
fietsenstalling had ik nog niet gezien. Ik pak mijn fiets en zet hem neer,
daarna wil ik de draaideur gebruiken om naar binnen te gaan.
‘De andere kant!’, wordt er vanuit het
huisje geblaft.
In het Urker
buurtje zitten een drietal acteurs in klederdracht Urkers te spelen. De setting
is het eiland Urk anno 1905. De huisjes die vanaf Urk naar het Zuiderzeemuseum
zijn overgeplaatst zijn zo authentiek mogelijk ingericht. Zulke huisjes vind je
op Urk zelf niet meer. Rondom Marretje, zoals de naam heet van het personage
dat de actrice speelt, heeft zich een groepje Urker dames verzamelt. Ze praten
over Urker klederdracht en spreken vooral Urkers.
´Weet je wat pappen zijn?’, vraagt een
Urker vrouw.
‘Geen idee’, zegt Marretje.
‘Tieten! Pappen zijn borsten! Dat
zeggen ze wel eens tegen elkaar: laat je pappen zien!’
Een andere vrouw: ‘Zij zegt dat, maar
wij zeggen dat niet hoor’.
‘Oh’, zegt Marretje.
Met Willem,
een acteur die een ‘vreemde op Urk’ speelt, raak ik in gesprek over Dommela
Nieuwenhuis, een Friese socialist uit de vorige eeuw. Ik vraag hem of hij mee
wil werken aan een filmpje. Dat wil Willem wel. Zes minuten aan materiaal
verder praten we nog even verder. Over Urker bezoekers, de situatie toen en
plotseling gaat het over de politiek.
‘Ze hebben het maar over CO2 en
stikstof!’, zegt Willem. ‘Van CO2 groeit de natuur! Stikstof ontstaat door de
natuur! En dan die rivieren, ik heb het opgezocht: in de vorige eeuw stond de
Rijn geregeld lager dan nu, en we zijn allemaal in paniek’.
Voorzichtig wil ik inbrengen dat het
nu allemaal heftiger en steeds vaker voorkomt, en dat er wel degelijk
klimaatverandering aan de gang is, maar het is warm, ik ben moe en heb er geen
puf meer voor. Ik knik alleen maar.
Ik bedank
Willem, ik bedank Marretje, die me haar huisje liet zien. Ik bekijk de
geschoten filmpjes nog maar en twijfel. Een museumvlog zit er deze keer niet
in. Ik fiets nog een rondje langs de oude verdedigingswal van Enkhuizen en
eindig bij de aanmeerplek van de veerboot. De gasten hebben zich al verzameld.
Op de terugweg knoop ik nog een praatje aan met een bekende. Daarna probeer ik
zo goed als mogelijk op papier te zetten wat ik vandaag heb gedaan. In mijn portemonnee
zitten nog twee consumptiemunten. Aan de balie vraag ik wat ik daarvoor kopen
kan. Een drankje en een snack. De keuze uit de snacks: frikandellen. De saus
dient apart te worden betaald. Ik reken vijftig eurocent af voor de mayonaise
en aan het tafeltje kijk ik uit over het IJsselmeer, voor me ligt een
schriftje, een kop koffie en een frikandel met mayonaise.
Als de boot
aanmeert klinkt de stem van de kapitein weer door de speakers. We worden
bedankt voor onze dagtrip met de boot. Daarna vraagt hij zich af hoe mooi het
eiland Urk er toch uit heeft moeten zien en bedrukt hij het belang dat de
veerdienst altijd gehad heeft. Op de kade staan mensen de gasten op te wachten.
Ik ben de enige die alleen van boort komt. Ik fiets de haven af, richting huis.
In mijn rugtas zit nog altijd een retourticket.
Reacties
Een reactie posten