De Dominicanenkerk in Zwolle, een prachtig laatgotisch gebouw uit het einde van de 19e eeuw, heeft een klooster. Dat klooster heeft kloosterochtenden. Wij, mijn moeder en ik, stonden op het parkeerterrein van dat klooster. We zouden hier kerst gaan vieren.
Mijn moeder had hier les gehad toen ze haar opleiding deed
en de plek had indruk op haar gemaakt. Ik had ooit laten vallen dat ik die plek
ook wel eens wilde zien. In de loop naar mijn verjaardag had ze gepolst wat ik
wilde doen, we hebben de gewoonte ergens naar toe te gaan, een leuk museum of
een tentoonstelling, aansluitend met een lunch. Ze stelde me het volgende voor: in
het Dominicanenklooster in Zwolle zou op mijn verjaardag een kloosterochtend
gehouden worden. Een soort kerstviering, met daarna dus een gedekte tafel en een
leuke activiteit. ‘Klinkt toch kostelijk?’
Het woord kostelijk deed het ‘m voor
mij. Het woord kostelijk had me al op vele plekken gebracht waar ik anders
nooit geweest zou zijn, laat staan van hebben gehoord. Door het woord kostelijk
heb ik naar een abstracte openluchtdansvoorstelling in het Friese Heeg staan
kijken. Door het woord kostelijk hebben we, op een kostelijke streekmarkt, staan
praten met een man die zelfgemaakte vlierbloesemsiroop verkoopt voor de
kinderen in Nepal. Door het woord kostelijk zijn we weggestuurd door een man
die eigenhandig een kasteel heeft gebouwd in Blesdijke. Door het woord kostelijk heb
ik in de Bantseliek, de kerk van Bant, staan kijken naar mensen die zich naakt
hebben laten portretteren met verf op hun lijf.
Ik hoefde dus niet te weten wat de
kloosterochtend precies inhield. Mijn vertrouwen zat in het woord kostelijk.
Bij de ingang aan de parkeerplaats van het klooster stond
een vrouw in de deur mensen op te wachten. Een verbaasde blik maakte plek voor
een vriendelijke glimlach. Ze vroeg waar we voor kwamen. We zeiden dat we
gekomen waren voor de kloosterochtend. ´Oh? Wat leuk! Welkom, welkom!’
Toen we naar binnen liepen nog eens: ‘Welkom!
Leuk!’
We volgden de route die ons gegeven
was en liepen een zaaltje binnen. Ik voelde spijt, spijt omdat we hiernaartoe
waren gekomen en spijt omdat er nu geen weg terug meer was. Vijftien – ik heb
ze geteld – hoogbejaarde mensen keken ons verbaasd toe. Maar we werden ook
vriendelijk verwelkomd, stoelen werden aangewezen.
In het midden van het zaaltje stond een tafeltje met daarop een
kerstkrans en vier grote witte kaarsen. We zaten er in een cirkeltje omheen.
De voorganger, een vrouw die Corine
heet, heette ons welkom en begon met de viering. Na een gebed sloeg iedereen
een kruis. We zongen liederen die ik niet kon, in een klooster wat ik niet kon,
tussen mensen die ik niet kon.
Tussen de adempauzes van het zingen
door hoorde ik het schelle piepen van gehoorapparaten. Na een lied was het tijd
om een adventskaars aan te steken. Daarna volgde een klein stiltemoment. Ik
keek het zaaltje rond en zag beelden van onbekende heiligen en gewaden van priesters
aan een kledinghanger en probeerde een beleefd mogelijke manier te bedenken om na
afloop zo snel mogelijk te kunnen vertrekken.
Maar, en misschien is dat wel het
wonder van kerst, ik kreeg schik in het zingen van de liederen en op een zeker
moment verlangde ik naar een kopje koffie.
Die koffie werd geschonken in een zaaltje ernaast. Mijn
moeder en ik namen plaats aan een tafel gedekt met versiering en kerststol.
Corine, misschien deed ze het uit
medelijden of christelijk plichtsbesef of was ze gewoon nieuwsgierig naar wat
twee mensen onder de zestig naar de kloosterochtend bracht, kwam bij ons
zitten. Ze vroeg waar we vandaan kwamen.
Ik vertelde dat we van Urk kwamen, dat
mijn moeder bekend was met het klooster en ik het klooster ook wel eens zelf
wilde zien.
‘Je hebt je moeder helemaal opgehaald
vanuit Urk?’ vroeg Corine.
‘Nee, we komen allebei van Urk’
‘Dus je woont niet in Zwolle?’
Dat we allebei de moeite hadden
genomen om helemaal vanaf Urk naar Zwolle te komen om een kerstviering tijdens
een kloosterochtend bij te wonen, begreep Corine niet meteen. En dat begreep
ik.
De vrouw die ons had verwelkomd bij de deur liep rond met
kannen koffie. Ze had speciaal voor de kloosterochtend een foute kerstrui
aangetrokken.
Op tafel lagen er een aantal vragen. Eén
van de vragen was: hoe zag kerst er bij jou vroeger uit?
Daar was Corine wel benieuwd naar. Ik
vertelde haar dat kerst op Urk vooral gaat over familie en eten, met nadruk op het eten,
en dat op eerste kerstdag om twaalf uur alle klokken zouden luiden en overal
door het dorp mensen met groene bussen zouden staan waar je een donatie voor
het goede doel in kon doen.
Daarbij voegde ik toe: ‘als je dan de
klokken hoort luiden, weet je dat het kerst is.’
Plotseling zwaaide de deur open. Een vrouw kwam het zaaltje
binnengevallen. ‘Hallo mensen! Hallo! Sorry dat ik later ben! Hallo!’
Ze kwam aan de tafel staan. ‘Sorry
Corine, maar ik moest echt naar de keuringsarts, ik kon het niet laten schieten!’
Ze draaide zich om naar de andere aanwezigen:
‘het is officieel! Ik heb zwabberbenen!’
De vrouw met zwabberbenen kwam
gezellig bij ons zitten. We gingen verder met de vragen.
Corine vertelde dat in haar katholieke
familie kerststallen heel belangrijk waren. De halve woonkamer werd leeggeruimd
en dan werd er een levensgrote kerststal gebouwd. ‘Compleet met mos en stenen!’
De familie van Corine verzamelde zich voor
het slapen gaan bij de stal en zongen kerstliederen. Iedere avond mocht een
ander kind de lichtjes uitdoen, waarbij haar moeder een speciaal liedje zong.
‘Toen we jaren later allemaal het huis
uit waren, en dit kan me nog emotioneren, zat mijn moeder nog altijd elke avond
te zingen voor de stal.’
Haar stem werd schor. ‘Dat beeld: een
vrouw alleen voor de stal, zingend.’
‘Ergens is dat toch ook wel troostrijk?’,
vroeg ik.
‘Troostrijk! Ja, wat zeg je dat mooi!’
We babbelden nog wat over het verschil tussen protestanten
en katholieken. Dat de kansel voor Katholieken heilig is, en alles een speciale
plek heeft waar niet van afgeweken mag worden. Corine ging ook wel eens voor in
protestantse kerken. ‘Bij protestanten is het huppakee, plof maar neer die
map!’
Ze stond op. ‘Het is tijd voor de
quiz!’
Corine had speciaal voor de kloosterochtend
een kerstquiz gemaakt. De strekking ervan was dat in het kerstverhaal veel
zaken geslopen waren die niet in de Bijbel voorkwamen. Ze had het ludiek
aangepakt. Zoals vraag acht: wat zongen de engelen?
A: kind ons geboren
B: Gloria in Exelsis Deo
C: Ik heb hier een vliegert voor mijn
moeder
D: nu zijt welekome
Corine: ‘is toch leuk? Een beetje
humor tussendoor.’
Op de vraag ‘hoe wisten de wijzen de
weg?’, zorgde antwoord D: met behulp van de heilige Christoffel, tot de nodige
hilariteit.
Els, de vrouw met de foute kerstrui, vroeg of we ook
advocaat wilden. In een poging tot humor zei ik dat ik nog rijden moest. Dat
werd niet begrepen. In plaats van advocaat kreeg ik ongevraagd een bekertje
vruchtensap. Die tweemaal ongevraagd werd bijgevuld.
De kloosterochtend zat erop. Corine bedankte iedereen die
gekomen was en wenste ons een zalig kerstfeest. Ik vroeg Corine of ik de kerk
nog mocht zien.
Ze liep ons voor de Dominicanenkerk
in. We keken naar de kerststal, naar de enorme gotische tabernakel, waar de
hosties en de wijn in werden bewaard. We keken naar het glas-in-loodraam die, wanneer
er daglicht door viel, in een bijzonder soort blauw kleurde.
Ik vroeg Corine of de nachtmis ook nog
echt ’s nachts plaatsvond. ‘Nee, de leden van het koor vinden dat te laat, we
doen het sinds een paar jaar vroeger in de avond.’
We kregen het over eenzame ouderen, waar
kerst een moeilijke tijd voor kan zijn. Corine vertelde dat ze eraan dacht een
koffiemoment te houden na de mis op eerste kerstdag. ‘Vier vrijwilligers heb ik
nodig, die een uurtje willen blijven om koffie te zetten, maar ik krijg het
niet voor elkaar.’
Ze werd wat ongeduldig. Ze had meer te
doen. Het was tijd om te gaan. We bedankten Corine voor de ochtend en de gastvrijheid,
en wensten elkaar een gezellig kerstfeest.
Plotseling stonden we niet langer in de stille kerk, maar in
het drukke centrum van Zwolle. In de auto terug naar Urk herinnerde ik me dat
Corine had gezegd dat de groep al wat kleiner was dan ze gewend waren.
‘Over tien jaar bestaat dit niet meer’,
zei ik toen ik de N50 opreed.
Mijn moeder: ‘erg he.’
Terwijl we door het Overijsselse
platteland jakkerden dacht ik aan de groep met grijze mensen en piepende
gehoorapparaten. Dat de groep bezoekers van het klooster al kleiner was
geworden en in de nabije toekomst nog kleiner zou worden. Totdat er simpelweg
niets meer overblijft.
Ik dacht aan het koffiemoment voor de
eenzame ouderen dat Corine niet voor elkaar kreeg. Ik dacht aan haar moeder,
zingend voor de kerststal. Ik dacht aan de vrouw met zwabberbenen en dat het
goed is voor een mens om een plek te hebben waar je kunt delen dat je
zwabberbenen hebt.
Ik hoopte dat het klooster nog een hele tijd een klooster
zou blijven. Met kloosterochtenden. Dat er Corines zouden blijven bestaan.
Toen er gevraagd werd hoe ik de
ochtend nu eigenlijk gevonden had, kon ik niet anders antwoorden dan: ‘kostelijk.’
Reacties
Een reactie posten