Vorige week kwamen twee geschiedenis, - en archeologieliefhebbers in de bibliotheek vertellen over hun passie: dingen uit de grond opgraven. De ene spreker houdt zich vooral op het droge, en heeft daar al veel interessants uit de keileembodem opgediept. De andere spreker trekt liever het water op.
Vlak uit de kust van Urk, een ondiepte die De Vormt heet, ontdekte
hij samen met zijn vrouw restanten uit vervlogen tijden. Stukjes servies die
overboord gekieperd zijn, een oud scheepswrak, een drietal geglazuurde
tegeltjes die overbleven van een transport over de Zuiderzee; de spreker sprak erover
met een overtuigende hartstocht.
Zijn vrouw sprong op een mooie dag, het water was
uitzonderlijk helder, overboord en voelde iets opvallends onder haar voeten. Bleek
een boomstronk te zijn.
Lang verhaal kort: stukje afgezaagd, monster opgestuurd, wachten op het resultaat. De boomstronken op de bodem van het IJsselmeer zijn rond de 2000 jaar
oud. (Even uit het blote hoofd hoor).
De vondst betekent een aanpassing aan de landkaart van het
gebied dat wij nu Nederland noemen. In de tijd van de bomen zou er dus geen
open verbinding met de zee mogelijk zijn geweest, omdat bomen geen wortelschieten
in zoute grond.
De kaart moet dus aangepast worden. Zoals de kaart van
Nederland door de eeuwen heen zo vaak is aangepast. Dan wordt er weer een stuk
land weggeslagen, dan wordt er door mensenhanden weer een stukje bij gekleid. De
kaart van het Zuiderzeegebied door de eeuwen heen is een komen en gaan van land
en water.
Bos werd water, water werd bos. Twee werelden gescheiden
door een dijk.
En dit zijn van die voorbeelden waarbij ik denk, Flevoland, nou, de Noordoostpolder dan toch, is evengoed wel een bijzonder stukje aardkloot.
Reacties
Een reactie posten