Een aantal jaar heb ik niet of nauwelijks gezwommen. Het was tot ik voor mijn werk in de gehandicaptenzorg op bewonersvakantie was en met de bewoners naar het zwembad ging. Toen kon ik niet achterblijven. Eenmaal in het water ontdekte ik hoe lekker het is om weer in het water te zijn. En sindsdien besloot ik vaker te zwemmen.
Vroeger deed ik
dat bijna iedere dag. In de zomer leken de dagen eindeloos, er was veel zon, en
vooral veel water. Uren zwemmen, dobberen, duiken. We zochten naar de beste
zwemplekken, en dat was zelden aan een strand. Die hele strandcultuur kan me
nog steeds gestolen worden. Je moet meteen kunnen plonsen.
Omdat een bevriend
stel in de polder woonachtig is, trokken we deze week na een warme dag richting
de Wellerwaard, een uitgegraven zandplas in de Noordoostpolder. Ook daar heb je
een strandje, maar dat reden we voorbij. Aan de overkant zit een mooi
steigertje en kun je direct het water in. Het viel me al op vanuit de auto: in
het water dreven allemaal oranje zakjes. Nog een keer kijken: ze dreven
allemaal achter een kop die zich boven water hield.
We wisten: dit
is het domein van de zwemmers. Nu moet je weten dat de zwemmers van de
Wellerwaard van een fanatiek slag zijn. Ze hebben hun traject strak voor ogen
en wijken daar niet vanaf. In geen enkel geval laten ze zich afleiden van hun
zwemslagen. We probeerden contact te maken door te knikken, maar vonden geen
erkenning, zelfs geen echo. Ze zagen ons als gelegenheidszwemmers. Dobberaars,
die slechts enkel verkoeling zochten zonder daarvoor in te hoeven spannen.
Eén vrouw legde
uit wat dat oranje ding was. Een zwemboei, vertelde ze. ‘Het is hier diep. En
als je moe wordt, kun je even uitrusten.’ Ze demonstreerde hoe dat in zijn werk
gaat en dat malle ding leek mij, alweer moe van het watertrappelen, ineens
reuzehandig in bezit te hebben. ‘Maar nu ga ik verder,’ en met een elegante
slag hervatte ze haar rondje.
‘Zullen we naar
dat boeitje?’ vroeg ik aan A. ‘Dat boeitje maar doen? Die is wat dichterbij.’
We maakten de
vergissing tegen de klok in te zwemmen, merkten we al snel.
De plas was
inderdaad diep, we hadden al snel geen bodem onder de voeten. Ik probeerde wat te
duiken en besloot poging nummer zoveel om te stoppen met roken toch eens
serieus aan te pakken. Eenmaal bij de boei grepen we ons om beurten vast om op
adem te komen.
Met een
handdoek om ons heen aten we, druipend nog, op een bankje een zakje chips. Terwijl
de kaken maalden zagen wij de andere zwemmers. Ja, we waren
gelegenheidszwemmers. We waren plonsenaars, neppers. We waren afgekoeld, dat
wel.
Opgedroogd en
omgekleed bedacht ik dat ik nog een mooie cadeaubon heb liggen. Die zou mooi
besteed kunnen worden aan zo’n zwemboeitje. Dan zou ik iedere avond rondjes
kunnen zwemmen – als een echte zwemmer.
Het is jammer
dat de zomer alweer bijna voorbij is.
Reacties
Een reactie posten