Bij binnenkomst mochten we kiezen uit een oranje of geel kaartje. Personeelsdag. En personeelsdagen zijn niet compleet zonder workshops. Ik nam een kaartje van het oranje stapeltje.
De workshop die bij het kaartje hoorde: Vurig Verbinden.
In de kas van het restaurant werd de cursus gegeven door een
vlotte jongedame, die er helemaal voor uit Utrecht was gekomen. Voor een
opdracht had ze op tafels tientallen kaartjes uitgestald, met abstracte illustraties
en stockfoto’s erop, waar we eentje uit moesten kiezen. Daarna moest er een
andere deelnemer gezocht worden. Eentje zou vertellen over het kaartje en
waarom hij die had uitgezocht, de ander moest ‘echt’ luisteren. De
cursusleidster had eerder gezegd dat ‘echt’ luisteren voor mensen ‘het moeilijkste
is om te doen’.
Ik pikte een kaartje met daarop een getekende trein, duidelijk
aan het rijden door een landschap. In ieder raampje van de wagon was een ander
landschap te zien, van gebergte tot een stadsjungle. Een kaartje met spookjes
die aan een tafel koffiedronken en kranten lazen leek me ook wel gezellig, maar
de trein was de eerste keuze. Bovendien: kies jij het kaartje of kiest het
kaartje jou?
Ik vond een gesprekspartner, een collega van over de brug.
We streken neer op een bankje onder een zonnescherm. ‘Begin jij maar’, zei ze. ‘Ik
ben benieuwd naar wat je te vertellen hebt.’
‘Nou ja,’ begon ik, ‘we zien een rijdende trein met
verschillende landschappen in de ruitjes. Ik ben graag onderweg, en vind het
altijd leuk om nieuwe plekken te ontdekken en nieuwe mensen te ontmoeten’. Kon
ik nog iets meer vertellen? ‘Maar,’ besloot ik, ‘ik reis altijd met een
retourticket, want ik kom ook altijd graag weer terug’.
Daarna bedacht ik dat een reizende trein ook symbool kon
staan voor het leven zelf, en dat je je wagonnetje deelt met andere mensen, die
met je meereizen en op een bepaald moment ook weer uit stappen. Dat leek me nog
geinig om toe te voegen, maar de collega had al ‘oh, wat mooi’ gezegd en besloot
haar vragenronde alvast te starten.
De cursusleidster kneep in haar knijptoeter, waarmee ze
aangaf dat er gewisseld kon worden. De collega van over de brug had gekozen
voor een zonnebloem. Ik deed mijn best om ‘echt’ te luisteren. In mijn ooghoek
zag ik een jongedame van het restaurant rondgaan met een schaal halve maïskolven
en kipnuggets, die later bij consumptie gefrituurde bloemkoolroosjes bleken te
zijn.
Hoe gezellig we ook in het treinwagonnetje zaten te
keuvelen, ik kreeg zin om de restauratie op te zoeken. Of: mijn aandachtstreintje
wilde doorrijden.
De volgende oefening werd gedaan aan de hand van het spelletje
Dobble, een kaartspel waarbij op ieder kaartje symbooltjes staan waarvan er
eentje correspondeert met een ander kaartje. Als er een overeenkomstig symbooltje
gevonden was (een cactus, uitroepteken, bliksemschicht), moesten we op zoek naar
wat dat symbooltje je met elkaar verbond.
Een andere collega van over de brug kwam naar me toe. ‘Eens
kijken?’
We keken naar de kaartjes. Onze overeenkomst: een auto.
‘Rijd jij auto?’ vroeg hij.
‘Ja. Zit jij ook wel eens in een auto?’
‘Ja. Nou mooi’.
‘Uitgeluld.’
‘Moet effe plassen.' En weg was ‘ie.
Met een andere collega had ik een soort mannetje, die ik
associeerde met een stoplicht. De vraag ‘heb jij ook wel eens voor een
stoplicht gestaan?’ werd niet beantwoord. Zij had juist de associatie met een
peperkoek.
Ze vertelde wel dat ze met een andere collega een clownsgezichtje
had als overeenkomstig symbooltje. Ze hadden elkaar de vraag gesteld waarom ze
clowns niet meer leuk vonden. ‘Met al die enge films tegenwoordig’.
Om er toch nog wat van te maken vroeg ik of het misschien ook met ouder worden te maken kon hebben. Dat bij het volwassen leven ook uitdagingen horen waar je in de kindertijd niet mee te maken hebt. Dat een clown ook iets tragisch heeft, omdat hij altijd leuk moet doen. ‘Je hoeft toch niet altijd leuk te doen?’ vroeg ik. Haar opgetrokken wenkbrauw had een signaal kunnen zijn, maar de trein was al op stoom geraakt. Ik ging door over dat het best vreemd is om je als volwassen mens te schminken en dan zo onnozel te doen. ‘Werp af die neus!’ hoorde ik mezelf daarbij zeggen.
‘Goh, Jan Maarten, wat ga je toch diep,’ zei ze. Met een
klop op mijn schouder nam ze afscheid. Haar trein was doorgereden, of had in
ieder geval een voortijdige spoorwissel gemaakt.
Ik besloot maar richting het station ‘eigen team’ te gaan, met
als tussenstop de schaal gefrituurde bloemkool.
Het was een heerlijke middag.
Reacties
Een reactie posten